Sinds enkele jaren ben ik lid van “The International Oak Society”: een vereniging die mensen met interesse voor eiken bijeenbrengt en informeert. Om de drie jaar is er een congres en vorig jaar ging dit door in Asheville North-Carolina in de V.S. Zo’n 120 tal mensen uit alle hoeken van de wereld namen deel aan het congres dat drie dagen duurde en waar diverse onderwerpen i.v.m het geslacht Quercus aan bod kwamen. Op de post-conference tour konden we met een groep van een 40-tal enthousiaste eikenliefhebbers kennis maken met diverse eikensoorten uit de zuidelijke staten South-Carolina en Georgia. Tijdens deze excursie groeide reeds het idee om met een kleinere groep de eiken uit New-Mexico te exploreren. Michael Melendrez, kweker en “New-Mexican” in hart en nieren, toonde ons foto’s van de streek en de vele eiken die daar groeiden. Zijn geestdrift maakte ons nieuwsgierig en enthousiast.
De maanden die volgden op het congres nam Michael elke gelegenheid te baat om ons iets te mailen over “The Land of Enchantment”: soms een zonsondergang, soms een foto van een of andere eik, een andere keer een mooi vergezicht. Naarmate de maanden vorderden werden zijn plannen duidelijker: het zou een echte expeditie worden met 4x4 wagens en kamperen in de natuur....en zo geschiedde.
Op 25 en 26 augustus 2001 kwam 18 man (waaronder twee vrouwen) bijeen in Los Lunas op een 20-tal km van Albuquerque. Ten huize van Michael Melendrez werden de laatste voorbereidingen getroffen. De groep bestond uit
8 Amerikanen, 4 Belgen, 2 Engelsen, 2 Fransen en 3 Luxemburgers plus nog twee Amerikanen die ervoor zorgden dat er iets in onze gamel terecht kwam. Een bont gezelschap tussen 25 en 65 jaar met één gemeenschappelijke passie: De Eik. We noemden onszelf dan ook terecht: “Oak-nuts”
Na een kort bezoekje aan de kwekerij van Michael, “Trees That Please” genaamd zetten onze Ford Expeditions koers naar onze eerst bestemming: “The Manzano Mountains “ waar we voor het eerst echt kennis maakten met de inheemse flora:Quercus undulata, Rhus trilobata, Acer grandidentatum die daar prachtig verkleurt in de herfst.
Onze eerst nacht brachten we door (slapen is iets anders) in de Capitan Mountains Wilderness. Bij een knetterend vuurtje en een sterrenhemel waar je mond van openvalt werden de eerste contacten gelegd. Na wilde verhalen over slangen, beren en bergleeuwen kropen we rond 22 u onze tent in.....
Een van de meest voorkomende eiken in New-Mexico is toch wel Quercus gambelii. Deze eik groeit meestal in kleine groepjes die door worteluitlopers uit één plant is ontstaan.
Een groot deel van New-Mexico is vrij vlak en woestijnachtig maar er zijn ook veel bergen die meer neerslag krijgen en tot boven 4000 meter gaan. Deze bergen hebben dan ook een rijkere flora. Het laagste punt van de staat ligt ergens in het zuidoosten en bevindt zich nog steeds op bijna 1000 meter boven de zeespiegel. Door die hoogteligging kent de staat toch vrij strenge winters. Zo trokken we de tweede dag naar “The White Mountains “ waar we bij een aangename 15 °C een bergwandeling maakten tot op bijna 4000 meter. Men waande zich daar waarlijk in de Alpen met bloemenweiden en coniferen.
‘s Winters wordt daar geskied want de temperatuur kan er gemakkelijk tot -25 °C dalen.
In “The Boyscout Canyon” werden we verrast door de variatie binnen Q. muehlenbergii die hier opvallend aanwezig was. Deze “Chinkapin oak” is bijzonder geschikt waar de PH aan de hoge kant is. Andere eiksoorten voor hoge PH zijn Q. macrocarpa en Q. shumandii. Bij Q. palustris heeft men vaak problemen met chlorose omdat deze soort een zure grond vereist. Dit en nog veel meer kwam ik van Tim te weten, die verantwoordelijk is voor het stadsgroen van Fort Collins Colorado.
Bij een temperatuur van 37 °C hielden we even halt voor o.a. Q. havardii ( kruipende dwergeik) en Juglans microcarpa. Bij een universiteitscampus zagen we enkele prachtige meerstammige Q. buckleyi met massa’s eikels die we gretig plukten.
Net toen we onze tenten wilden opslaan in Pine Springs aan de voet van de Guadalupe Mountains brak er een ongelooflijk onweer los zodat we in de wagens moesten vluchten en 25 miles terugkeren naar Whites City. Zo’n onweer heb ik nog nooit meegemaakt, klank en lichtspel langs alle kanten en bakken water....het was onvergetelijk!
Een van de hoogtepunten van onze expeditie was McKittrick Canyon in de Guadelupe Mountains in Texas. Hier komen tijdens de herfst nogal wat mensen de roodverkleurende Acer grandidentatum bewonderen die overal tot hoog langs de rotswanden groeit. Ook hier zagen we Q. muehlenbergii en Q.grisea, maar ook Q. pungens, Q. mohreana en de alom tegenwoordige Juniperus deppeana met een bast als een krokodillenhuid. Dit was echt het indianangebied dat we kennen uit oude westerns, en Winitou kon niet ver weg zijn. Alles was aanwezig om het plaatje echt te doen lijken,
de hitte, het kabbelend beekje om het paard even te laten drinken, de steile rotswanden, een roofvogel die zich op de thermiek liet meedrijven, het kronkelende pad dat zijn weg zoekt omheen rotsblokken en bomen en dat bezaaid is met keien waar je goed moet uitkijken om je voeten niet om te slaan.
Langs kaarsrechte wegen reden we verder tot in El Paso en zo kwamen we terug in New-Mexico. De op orgelpijpen lijkende rotsformaties van “The Organ Mountains” nabij Los Crusos vormden een uniek kader voor de ruïne van het eertijds bekende vakantieoord van Dripping Springs. Een 5 meter hoge Chilopsis linearis en een door de wind scheefgegroeide Q. grisea boden ons welwillend wat schaduw in deze verzengende hitte. Maar de echte reden waarom we naar deze mooie plek kwamen was om er Q. organensis van wat dichter te bekijken. Deze interessante groenblijvende eik komt enkel op de westflank van deze woeste bergen voor en wordt door sommigen gezien als een hybride tussen Q. arizonica en Q. grisea, maar Michael denkt dat het hier om een echte soort gaat daar de zaailingen soortecht blijven. Helaas waren er geen eikels te bespeuren.
De volgende dag stond ons een echte verassing te wachten. Op de desolate weg van Los Crusos naar Silver City namen we nabij Caballo plots een steile grindweg die ons totaal onverwachts naar een waar paradijs bracht. Tientallen mastodonten van Platanus wrightii die wel 40 meter hoog waren in een oase van rust en groen. Hier groeide dan ook de nationale kampioen van deze soort met diep ingesneden bladeren en iedereen wilde dan ook een foto van deze excelentie.
Die avond sloegen we onze tenten op in “Iron Creek Campground” op 2700 meter hoogte en bij een smeulend vuurtje aten we heerlijke borito’s. Die nacht werden we opnieuw wakker gehouden door gedonder en regendruppels op ons tentzeil. De volgende ochtend scheen de zon door de ons omringende Alnus oblongifolia, Populus angustifolia en groepjes Q. gambelii. Na het zoveelste “kattewasje” in het ijskoude bergriviertje en een stevige kop hete koffie vergaten we al vlug onze woelige nacht. Die dag reden we via Silver City helemaal tot in de uiterste zuidwestelijke hoek van New-Mexico, de “ bootheel “genaamd. Onderweg zagen we onze eerste Q. rugosa en enkele groenblijvende
Q. emoryi met massa’s eetbare eikels. Deze beloftevolle eik behoort tot de “Black Oak” groep en kan enorme afmetingen krijgen zoals we later zouden vaststellen in Glenwood. Op een boogscheut van Arizona en Mexico zagen we enkele antilopen grazen tussen prachtige exemplaren van Quercus emoryi, Q. grisea en Q. arizonica met zijn viltige bladonderkant. Guy Sternberg, Antoine Le Hardy en Michael Timatchef die werken aan een boek over het geslacht Quercus, waren zoals altijd druk bezig met fotograferen en notities nemen. Op de terugweg zagen we hoe een onweer zich boven de Animas mountains aan het ontwikkelen was en het duurde dan ook niet lang voor de eerste druppels vielen. Onze plannen om die avond nog te overnachten aan de oevers van de Gila werden wijselijk uitgesteld en we zochten een veilig onderkomen in Silver City waar we met 5 man in een tweepersoonskamer kampeerden. Na een verkwikkende douche en met de slaapzak op het tapijt hadden we hoorbaar de beste nacht van de trip. In de universele taal van het snurken werd tijdens de nacht menig maal van gedachten gewisseld.
Goed uitgeslapen, gewassen en geschoren keken we de volgende morgen het avontuur tegemoet, en wat voor avontuur. De weg naar “Turkey Creek was door het zware onweer van de vorige avond nog maar nauwelijks berijdbaar, en niet zonder moeite raakten onze 3 terreinwagens uiteindelijk tot bij de Gila rivier. Er werd enkele keren halt gehouden voor de prachtige Q. hypoleucoides met zijn lancetvormige bladeren, maar nergens waren eikels te bespeuren. Een struikvormige Q. toumeyi van amper 1 meter hoog was daarentegen overladen met eikels. Mooi zicht, tien man rond zo’n klein struikje....en maar plukken. Tegen de middag waren alle tenten opgeslagen en konden we vertrekken voor een voettocht van een achttal kilometer door de Gila Wilderness. Tot drie maal toe moesten de wandelschoenen uit om de Gila over te steken maar het loonde echt de moeite want ook hier zagen we een rijke variatie aan planten en bomen. Het pad werd smaller en smaller en Michael wees er ons op dat dit “snake country” was en inderdaad, het duurde niet lang of er werd er eentje gesignaleerd. Dit deed ons nog meer uitkijken op de grond en plots liep ik met mijn gezicht recht in een “poison ivy” die daar langs de rotswand groeide. Ik had al menig verhaal gehoord over deze kwalijke klimplant en wist wat er mij te wachten stond. “Morgen is je gezicht als een biefstuk” riep er een en ik ben onmiddellijk naar de rivier gelopen en heb mijn gezicht overvloedig afgespoeld en gewassen.
Blijkbaar ben ik niet erg gevoelig voor deze plant want de volgende dag voelde ik niets speciaals. Hier vonden we wel een Q. rugosa met enkele eikels en met veel geduld speurden we het boompje af naar meer want dit is werkelijk een prachtige soort met een ruw blad dat bij het uitlopen roodgekleurd is. Het werd duidelijk dat er ook vandaag gedonder zou van komen, maar onze geestdrift en nieuwsgierigheid dreven ons steeds dieper in deze adembenemend canyon. Plots brak het onweer los, en wat voor een. We bevonden ons tussen hoge rotswanden, op 4 km van het kamp en konden nergens schuilen. Tijdens de terugweg werd het weer slechter en slechter en veranderde de regen in grove hagel. De donderslagen volgden elkaar in snel tempo op en weerhalmden onheilspellend hard in de canyon. Wat daarstraks nog een pad was, was nu veranderd in een ijskoud beekje van modder en smeltende hagel. We waren door en door nat en deden de moeite niet meer om de schoenen uit te trekken om de Gila over te steken. Allan en James die al niet meer van de jongsten zijn gaven geen kik en stapten kranig door. Toen we bij het kamp kwamen, was het onweer over, maar bijna alle tenten stonden in het water en het was duidelijk dat we hier niet konden blijven.
We hadden nog maar twee uur voor het donker was en vlug maakten we pak en zak en vertrokken terug naar de bewoonde wereld. Het water stroomde nog over de weg en op vele plaatsen was een gedeelte van de weg tot een halve meter diep weggespoeld en moesten we met man en macht rotsblokken invullen om de jeeps doorgang te verlenen. Tot overmaat van ramp reed een van de jeeps een lekke band op een scherpe rotsblok en dit koste ons zeker een half uur om de band te wisselen. Net toen het echt donker begon te worden, kwamen we terug op een asfaltweg en iedereen slaakte een zucht van verlichting want we hadden het maar net gehaald. Toch was dit de mooiste dag van de expeditie: vermoeiend, woest, groepsbindend...één met de natuur en zijn grillen. In een cowboycafé in het gezellige Glenwood werd er, bij een stevige maaltijd en een flinke pint, nog wat nagekaart over ons groot avontuur en moe maar voldaan ging iedereen dan naar bed.
De volgende dag wandelden we op de catwalk van de Whitewater canyon. Deze toeristische trekpleister is zeker een bezoekje waard want via, tegen de steile rotswand opgehangen ijzeren wandelwegen loop je boven een wilde rivier door de canyon. Ook hier zagen we Platanus wrightii, Alnus oblongifolia, Q. grisea en Q. rugosa met massa’s eikels. Na een bezoekje aan een prachtige boomhut in een immense Q. emoryi reden we via Mongollion creek en de uitkijktoren van Bear Wallow (9920ft) terug naar Los Lunas. Onderweg konden we mits wat acrobatenwerk toch nog wat eikels plukken van Q. hypoleucoides en reden we door het verlaten goudzoekersstadje Mogollon. Midden in de nacht kwamen we aan bij het huis van onze organisator en in enkele minuten veranderde de tuin in een gezellige kampplaats.
Iedereen was doodmoe en sliep eens lekker uit zodat we de volgende dag pas tegen de middag konden vertrekken naar een benedictijns klooster nabij Pecos. In de rustige omgeving van het klooster stond een 15m hoge groenblijvende Q. x undulata die door de hoogteligging van bijna 2000 meter waarschijnlijk winterhard is in onze streken. Daarom werden enkele takjes geknipt om thuis te enten op Q. robur. In de namiddag reden we vol verwachting naar de warmwaterbronnen van Los Alamos nabij Santa Fe. Na een korte klimpartij kwamen we bij de dampende bron en vlug deden we onze kleren uit en stapten behoedzaam het 40° warme water in.
Omgeven door bergen en bossen en genietend van het zalige warme water had iedereen het duidelijk naar zijn zin.
Deze 10 daagse tocht had ons echt dichter bij elkaar gebracht en iedereen was blijkbaar tevreden met wat we gezien , beleefd en van elkaar geleerd hadden. Dit alles werd nog eens uitvoerig besproken op ons afscheidsetentje en Michael werd dan ook terecht bedankt en bejubeld voor zijn prachtige organisatie. De volgende dagen vertrok iedereen dan terug naar huis, gepakt en gezakt met vuile was en gekreukte kleren maar met een waardevolle schat aan informatie en massa’s eikels en takjes om thuis te experimenteren.
Wij keerden terug via Atlanta en vlogen pal boven New-York, niets vermoedend van het drama dat zich daar een week later zou afspelen. Met deze onvergetelijke tocht nog fris in het geheugen was ik diep geschokt door de tragische berichten van 11 september.
Met een flinke jetlag in de kleren werden thuis onmiddellijk de entjes gestoken en daarna werd het zaad samen met wat vochtige turf in de koelkast(2° C) gelegd om in het voorjaar van 2002 te zaaien. Van de resultaten breng ik jullie later nog wel op de hoogte.
Dankzij de nauwkeurige notities van Eike Jablonski heb ik de chronologie en de juiste benaming van de stopplaatsen van deze reis kunnen reconstrueren.