Op eikenjacht door het Wilde Westen (Reisverslag)

Het idee om deze reis te doen kwam van Allan Taylor, gepensioneerd professor Frans en Russisch aan de universiteit van Boulder, Colorado maar tevens gepassioneerd plantenliefhebber en hobbykweker in hart en nieren. Ik ontmoette hem op een vorige reis door New-Mexico samen met een kleine groep enthousiaste leden van de I.O.S. (The International Oak Society). Sinds die bewuste reis onderhielden Allan en ik regelmatig contact via e-mail en hij stuurde mij af en toe een pakje met herbariummateriaal of zaad van merkwaardige eiken uit het zuidwesten van de Verenigde Staten. Op een dag nodigde Allan me uit naar Colorado want hij wilde me dolgraag eens rondleiden door zijn streek die hij met zoveel lof kan bezingen. En zo groeide het idee om samen op pad te gaan door het Wilde Westen. De maanden voorafgaand aan mijn vertrek werd er duchtig gepland en gemaild. Ik kocht een aantal boeken en bestudeerde de flora van de streken die we zouden bezoeken. Ik maakte een lijst op van planten die ik zeker wilde zien en fotograferen. We besloten om de toeristische plaatsen maar te mijden en vooral oog te hebben voor de wilde natuur.

Op zaterdag 18 september 2004 stond ik gepakt en gezakt klaar om mijn vrouwtje, mijn drie zoons, mijn familie en vrienden en mijn kwekerij voor 30 volle dagen te verlaten. De eerste drie weken zou ik samen met Allan doorbrengen om daarna, met een groep van de Belgische Dendrologische Vereniging, nog een weekje door Illinois rond te toeren onder de deskundige leiding van Guy Sternberg, voormalig voorzitter van de I.O.S. Ik vloog van Zaventem naar Chicago en dan verder naar Denver en zo kwam ik om vier uur in de namiddag aan in Denver (Colorado) waar Allan me met open armen stond op te wachten. Eindelijk was ik ter plaatse en weldra konden we starten aan onze lange tocht. Allan vroeg zich af of ik last had van de hoogte en inderdaad ik voelde me een beetje licht in mijn hoofd, maar misschien kwam dit enkel door de lange reis.

Boulder ligt aan de voet van de Rocky Mountains, op zo’n uurtje rijden van Denver, en onderweg kun je de indrukwekkende bergen geleidelijk dichter en dichter zien komen. Allan woont in een gezellige rustige buurt met brede straten geflankeerd door grote oude bomen zoals Quercus rubra, Acer saccharinum, Fraxinus americana en nog vele anderen. Na een gezellige maaltijd is het reeds schemerdonker en we rijden de bergen in naar Flagstaff Mountain van waaruit we een prachtig zicht hebben op “Boulder by night”. Een groots vuurwerk vanwege de overwinning van de plaatselijke voetbalploeg is een onverwachts extraatje.
De eerste dagen willen we wat in de buurt rondtoeren om daarna richting Utah te trekken.

Op zondagmorgen heb ik wat tijd om rond te kijken in de tuin en de hobbykwekerij van Allan. Het is nog wat frisjes, maar de lucht is helderblauw en het belooft dus een prachtige dag te worden, iets wat hier doodnormaal is, in een streek waar de zon, volgens Allan, 360 dagen per jaar schijnt. Vooraan is alles een beetje opgevat als een rotstuin met esdoorns, dwerg rododendrons, Manzanita’s (Arctostaphylos), vetplanten en enkele struikvormige eiken zoals Quercus sadleriana en Q. vaccinifolia uit de Trinity Alps in het noorden van Californië. Er staan ook enkele grotere stuiken en bomen zoals een groepje Populus tremuloides, Q. x undulata ‘Boulder Blue’ en enkele prachtige Q. turbinella. Deze laatste soort is de meest winterharde groenblijvende eik voor deze streken. Ik ben benieuwd hoe deze eik het zal doen in ons vochtig zeeklimaat. Achteraan in de tuin staan honderden potten met allerhande soorten die Allan door de jaren heen verzameld heeft tijdens zijn tochten door deze prachtige streek. Pinus contorta ‘Taylor’s Sunburst’ en Juniperus horizontalis ‘Two Medicine’ zijn twee introducties van Allan. De eerstgenoemde is zelfs hier over de grote plas, in gespecialiseerde kwekerijen van coniferen te vinden. Een kleine serre dient voor overwintering en om waardevolle jonge planten te beschermen tegen eekhoorntjes want die kunnen hier lelijk huishouden. Er is ook een deel waar enkel cactussen staan waarvan een aantal soorten in dit droge bergklimaat zeer winterhard zijn. Heel opvallend is een open dakconstructie in Japanse stijl die een verzonken zithoek aan de noordzijde van de tuin overspant en waaraan een verzameling van wel tweehonderd bellen en kleine klokken hangt die zachtjes rinkelen en bellen als er wat wind opsteekt. De ideale plaats om wat te zitten praten, lezen of gewoon genieten. Een laagvertakte Cercis canadensis maakt het plaatje af.

Na een rijkelijke brunch trekken we de bergen in om op wat grotere hoogte de herfstkleur bij Populus tremuloides te bewonderen. Op een hoogte van 2510 meter komen we aan in Nederland (jawel) waar we even halt houden voor een foto en wat verder zien we reeds de eerste populieren in hun prachtig geel en soms zacht rood herfstkleed. Naast deze “Quaking Aspen“ vinden we hier op deze hoogte vooral coniferen zoals Pinus ponderosa, Pseudosuga menziesii, Pinus contorta en Picea pungens maar bij Boulder Falls zien we ook enkele Betula fontinalis en Acer glabrum. In de late namiddag gaan we tenslotte nog wat kuieren in Boulder waar straatmuzikanten, goochelaars en acrobaten de al gezellige nazomersfeer nog wat opvrolijken. Door de jetlag voel ik me de eerste dagen in de late namiddag nogal moe en daarom kruip ik al rond 9 uur onder de wol.

Op maandag brengen we een bezoek aan de botanische tuin van Denver waar Allan’s schoonbroer Panayioti Kelaidis ons zal rondleiden. De tuin is uitermate verzorgd en een tijdelijke tentoonstelling van beelden geeft het geheel nog een artistiek tintje. In een verwarmde serre staat een verzameling epifyten en buiten kun je een rijke verzameling van sierappels, eiken en koude woestijn vegetatie bewonderen maar ook talloze planten uit de verschillende continenten. Een majestueuze Quercus shumardii, een roodverkleurende Carpinus caroliniana, een Sorbus scopulina beladen met trossen felrode bessen en een prachtige groep van Q. turbinella zijn maar enkele van de vele bomen die hier mijn aandacht trekken.

In de namiddag rijden we terug de bergen in want Allan wil me tot op de top van Mount Evens (4347 m) brengen, maar het laatste stuk is reeds afgesloten voor de winter zodat we iets lager bij Summit Lake halt moeten houden. We zitten hier al ruim boven de boomgrens en het is hier winderig en berenkoud. Iets lager bezoeken we een standplaats van Pinus aristata waarvan sommige bomen wel 2000 jaar oud zijn en dus moeiteloos enig respect afdwingen. Tijdens de winter komen hier vaak ijsstormen voor en dat is duidelijk te zien aan de gepolijste stam en de bizarre vorm van deze oerbomen.

De volgende morgen vertrekken we voor enkele dagen richting Utah waar we in Salt-Lake-City een bezoek willen brengen aan de eikencollectie van wijlen Dr Walter Cottam.
Ons objectief is om die dag tot in Grand Junction, aan de ander kant van de Rockies, te geraken maar na een uurtje rijden komen we in hevige sneeuwbuien terecht en we vragen ons dus af of we het wel zullen halen.
Onderweg hoop ik om Crataegus saligna en Fraxinus anomala tegen te komen maar de eerste blijkt toch niet zo algemeen voor te komen als ik had gedacht, hoewel ik denk te weten wat zijn habitat is en in welke gebieden ik hem kan vinden. Deze meidoorn heeft een opvallend koperkleurige bast met witte horizontale lenticellen en sierlijk overhangende twijgjes. Genoeg dus om hem op te zoeken en eventueel wat bessen te plukken, temeer daar men in het recent verschenen boek over meidoorns en mispels van James B. Phipps vol lof spreekt over deze soort.Telkens als er dus een riviertje te bespeuren is zoeken we de oevers af in de hoop om deze meidoorn te vinden. Ondertussen rijden we in de canyon gevormd door de Colorado River en bij Riffle Falls bemerken we een dichte begroeiing van Populus angustifolia, verschillende wilgen, Rhus trilobata, Cornus, Acer negundo en Quercus gambelii maar ook hier geen meidoorn te bespeuren. De driedubbele waterval en zijn nooit ophoudend geklater zijn wel de moeite voor de omweg. Langs Roan Creek staan slechts enkele wilgen en populieren maar hier krijgen we een en ander te zien van de plaatselijke fauna: Een jonge beer, een coyote, een hert en een konijn. Niet iedereen die naar Amerika reist, heeft het geluk om een beer in het wild te zien, dus: “Hebben we vandaag onze Crataegus niet gevonden, we hebben toch een beertje gezien.”

Vlak voor we in Grand Junction aankomen, bezoeken we Allan’s geboortedorp, Mt Lincoln Community, een rustig dorpje midden in de fruitstreek. Voor de houten huisjes met de typische portiekjes staan majestueuze populieren, perfect ronde Salix babilonica var. pekinensis en breed zuilvormige Catalpa speciosa’s. We kopen een zak heerlijk sappige perziken en genieten in stilte van dit rustige dorp met op de achtergrond de prachtig gekleurde rotsen van Mount Garfield. Allan, die hier zijn jeugd heeft doorgebracht heeft plots een licht nostalgische blik maar na een tijdje zegt hij toch: “Let’s move, Buddy” en kort daarna rijden we Grand Junction binnen waar we een rustig motel opzoeken.

De volgende morgen rijden we tot in Fruita waar we aan de voet van het Colorado National Monument een cactusverzameling bezoeken. Vreemd hoe cactussen hier in dit droge klimaat soms wintertemperaturen van -24°C kunnen doorstaan terwijl ze in ons vochtig zeeklimaat bij lichte vorst reeds kapot gaan. Allan wisselt enkele cactussen uit met de gepassioneerde verzamelaar en ik neem nog een foto van de oude Catalpa bungei die in zijn voortuin staat. Tegen de middag komen we aan bij Green River waar we even halt houden voor een korte lunchpauze. Na een korte rit zien we reeds van in de verte de prachtige rotswand van San Raphaël Swell opduiken en op een parkeerplaats met een prachtig uitzicht houden we even halt. Algauw merkte Allan, Fraxinus anomala op, een kleine es met enkelvoudig blad maar die verder duidelijk alle kenmerken van het geslacht vertoont (tegenoverstaande knoppen en de typische gevleugelde zaden). Vanaf dit punt rijden we door een kaal maar ongelooflijk mooi landschap met rotsen in alle mogelijke vormen en kleuren. Soms spits en grijsgroen als gotische kathedralen soms afgeplat, roodbruin en bolvormig als gigantische tarwebroden en dan eens vierkantig alsof we door een macro blokkendoos rijden. De snelweg slingert zich verder door dit onaardse landschap tot we plots beginnen af te dalen en het landschap groener en groener wordt. Vanuit de wagen kunnen we duidelijk groepjes Quercus gambelii herkennen maar we hebben nog een hele weg af te leggen en daarom rijden we maar verder. We dalen bijna continu af vanaf Freemont Junction tot in Salina waar we de snelweg verlaten om in noordelijke richting tot in Salt-Lake-City te rijden. We hebben daar pas de volgende dag een afspraak en daarom rijden we nog wat verder tot in Ogden waar we in een motel een kamer hebben gereserveerd.

Op de bergflanken kunnen we duidelijk de roodverkleurende Acer grandidentatum zien en daarom verlaten we de hoofdweg richting Huntsville in de hoop wat dichter bij deze, aan suikeresdoorn verwante soort, te komen. Nergens valt echter zaad te bespeuren maar plots merk ik een kleine sierlijke meidoorn op en we zijn ervan overtuigd dat we Crataegus saligna te pakken hebben. Na wat studie met sleutels en afbeeldingen zal later blijken dat het om C. rivularis ging. Op een andere plaats niet ver daar vandaan zien we diezelfde meidoorn, prachtig verkleurend, beladen met donkerpaarse vruchten en met een opvallende oranje bast. Hier bemerken we ook Amelanchier utahensis en een jonge eland die vredig staat te grazen in de avondzon. Het was een lange dag met veel rijden maar we hebben prachtige landschappen gezien en zaad kunnen plukken van twee interessante aanwinsten .

Op donderdag 23 september hebben we dus een afspraak met Eddy Dawson in de ‘Red Butte Garden’ van Salt-Lake-City waar we de Cottam Hybrids willen bekijken.Hier past toch even wat uitleg: De genesis van gans dit hybridisatieproject vond plaats op 23 mei 1954 (toevallig mijn geboortedag), als Rudy Drobnick, een student van Dr Walter P. Cottam, in de Oquirrh Mountains op zo’n 30 km ten westen van Salt-Lake-City een eik bemerkt met een klein, leerachtig getand blad. Quercus gambelii, de enige inheemse eik in de streek heeft een groter, dunner blad met ronde lobben. Door contact met andere botanici in o.a. California kwam men al vlug tot de conclusie dat het hier om een hybride met Quercus turbinella ging, een groenblijvende soort die nu nog enkel in het zuiden van Utah voorkomt maar tijdens een vrij recente (7000 à 7500 jaar geleden) warmere en drogere periode noordwaarts had kunnen migreren en zo talloze kruisingen met Q. gambelii had gemaakt. Als het terug kouder werd zoals het klimaat dat daar nu heerst, ging Q. turbinella terug ten onder tijdens de strengere winters, maar de hybride die de koude-resistente genen in zich had, kon overleven. Als test wilde Dr Cottam diezelfde kruising nog eens kunstmatig overdoen door Q. turbinella te bestuiven met stuifmeel van Q. gambelii. Dit lukte vrij aardig en de bladeren van deze kunstmatige hybride leken erg goed op de bladeren van de natuurlijke hybride. Dit succes zette Dr Cottam en zijn team aan om meer van die kruisingen uit te proberen en zo werden tussen 1961 en 1971, drieënveertig verschillende kruisingen uitgetest. Volgende vier soorten werden als vrouwelijke planten gebruikt: Quercus gambelii, Q. macrocarpa, Q. turbinella en Q. robur. Waar men vroeger stuifmeel met een borsteltje op de stamper aanbracht gebruikte Doc Cottam simpelweg oude geparaffineerde broodzakken waar hij een handvol mannelijke bloemen in deed en deze werden dan om de twee à drie dagen eens flink geschud. Een groot aantal van deze kruisingen leverde eikels op en deze werden dan gezaaid voor verdere evaluatie. De bedoeling van deze “grote orgie” was om hybriden te creëren die misschien toekomstperspectieven hadden in de sierteelt. We weten allemaal dat door eiken, en ook andere planten, te kruisen er soms verrassend mooie nieuwigheden te voorschijn kunnen komen, denken we maar aan Quercus’Pondaim’ (Q. pontica x Q. dentata), Quercus x hispanica (Q. cerris x Q. suber) en enkele recente Amerikaanse selecties zoals Q. x bimundorum ‘Crimson Spire’ (Q. robur ‘Fastigiata’ x Q. alba), Q. x warei ‘Windcandle’ (Q. robur ‘Fastigiata’ x Q. bicolor) om er maar enkele te noemen. De mooiste en meest opvallende eiken uit dit hybridisatieproject werden uitgeplant in Red Butte Garden, de botanische tuin van de universiteit van Utah en dit deel van het arboretum kreeg de naam Cottam Grove. Ik ben erg geïnteresseerd in hybriden van Quercus en droomde ervan om Dr Cottam’s collectie te bezoeken. En hier staan we dan, klaar met fototoestel en notitieboek en vol spanning om te zien waar ik al zoveel over gelezen heb. Eddy Dawson, curator van de tuin leidt ons eerst even rond in de rest van dit verzorgde arboretum waar onder andere een prachtig beeld van Walter P. Cottam staat, omringd door bladeren van zijn eerste kruising. De volgende vier uur heb ik me dan verdiept in deze bijzonder interessante eikencollectie, vooral als je weet hoe ze tot stand is gekomen. Van heel wat soorten neem ik herbarium materiaal mee en van de specifieke bomen waarvan ik later wat enthout wil ontvangen noteer ik duidelijk alle gegevens. Volgende soorten vallen op door hun mooie habitus en fraai blad: Quercus robur x Q. lobata; Q. robur x Q. macrocarpa; Q. turbinella x Q. mongolica; Q. turbinella x Q. robur; Q. turbinella x Q. virginiana; Q. turbinella x Q. gambelii.

Ondertussen heb ik van een tiental soorten al entmateriaal ontvangen en zo hoop ik om op mijn beurt een klein proefveld van de Cottam hybriden op te planten om ze te evalueren en te toetsen aan ons klimaat. Wordt vervolgd dus. In de late namiddag verlaten we dan Salt-Lake-City en rijden tot laat in de avond helemaal tot in Rawlins, Wyoming met in onze achteruitkijkspiegel een prachtige zonsondergang en voor ons een dreigend en steeds dichterbijkomend onweer. Die avond kan ik maar moeilijk slaap vatten omdat al die namen van kruisingen in mijn hoofd blijven tollen en als ik uiteindelijk in slaap val waan ik mezelf al een echte “doctor” Benoit die bizarre kruisingen creëert met gigantische bladeren en flamboyante herfstkleuren.

De volgende morgen staan we al vroeg klaar om te vertrekken want we hebben nog een lange weg af te leggen en we willen ook nog een kwekerij bezoeken in Fort Collins. We vermijden Cheyenne en komen via een secundaire weg het noorden van Colorado binnen en het eentonige landschap van Wyoming wordt algauw geruild voor een heuvelachtige streek die me wat aan onze Belgische Ardennen doet denken.
Allan heeft een afspraak gemaakt met zijn plantenvriend Scott Skogerboe die verantwoordelijk is voor de produktie bij Fort Collins Nursery. De kwekerij heeft een interessant en gevarieerd sortiment en zaait en stekt ook heel wat soorten zelf. Scott trekt regelmatig met Allan op pad om zaad te verzamelen van onder andere Quercus gambelii, Q. x undulata en Q. turbinella. De jonge planten worden twee jaar in pot gekweekt alvorens ze worden opgeplant in een Root Control Bag; dit is een soort vilten zak die in de grond wordt geplant en die de wortels afsnoert van zodra ze te dik worden. Aldus bekomt men een perfecte kluit die tot 93 % van het totaal aantal wortels bevat terwijl dit van een gewone kluit maar rond de 25 % draait. Dit jaar worden, bij ons in de kwekerij, als proef een tweehonderdtal bomen in deze zakken uitgeplant. Twee Mexicaanse seizoenarbeiders zijn juist bezig met planten en Allan die een aardig mondje Spaans spreekt, vraagt hen om wat meer uitleg en informeert uit welke streek ze komen. Alle planten worden onmiddellijk voorzien van druppelbevloeiing maar worden niet gestokt omdat men stevige planten wil die een natuurlijke habitus hebben. Scott heeft net vruchten geplukt van wat hij “Crataegus sinensis” noemt, maar hij twijfelt of dit wel de juiste naam is. In alle geval smaken de vruchten heerlijk zoet en Scott belooft me om wat zaad op te sturen. Men heeft hier ook een eigen selectie van Acer tataricum die vrij gemakkelijk van stek te vermeerderen is en die in de herfst prachtig paars verkleurt. En plots bemerken we in een bed met jonge zaailingen, Crataegus saligna, de meidoorn die we al een paar dagen tevergeefs probeerden te vinden. Ik had hem liever in de natuur waargenomen maar ben toch blij om hem via deze weg aan mijn collectie te kunnen toevoegen. Ook doet men hier proeven met het stekken van eiken en dit lukt het best onder mist met stek van het tweede schot, als de bladeren nog klein zijn. Onze sympathieke kweker heeft een drukke agenda en wij zijn eigenlijk wel een beetje moe van al dat rijden en we vertrekken dus kort na de middag om in een trek tot bij Allan’s huis in Boulder te rijden. En zo zit de eerste etappe van onze eikentocht erop.

We willen eerst enkele dagen uitrusten in Boulder want Allan heeft een zware verkoudheid en voelt zich wat moe. Daarom besluit ik om de volgende dag eens alleen op pad te gaan. Allan brengt me tot aan de voet van Gregory Canyon en ik beloof om tegen 17 uur terug bij hem thuis te zijn want hij wil Grieks koken. Bij een informatiebord wordt duidelijk gewaarschuwd dat men zich hier in ‘Bear Country’ bevindt en dat ook een bergleeuw wel eens je pad kan kruisen. Ik vraag me af of het wel verstandig is om hier in mijn eentje rond te lopen, maar aan de andere kant trekt dit kleine avontuurtje me wel aan. Algauw bemerk ik de sappige bessen van Crataegus succulenta en ik ben er zeker van dat bruintje die ook wel zal lusten. Om het kwartier kom ik wel iemand tegen en als ik twee “parc rangers” tegenkom krijg ik instructies voor het geval ik een beer of een bergleeuw tegenkom. Vanaf dat moment voel ik me op mijn gemak en geniet ik met al mijn zintuigen van dit woeste paradijs. In een diepe kloof zie ik een Sorbus scopulina die ik een paar dagen eerder al eens gezien heb in Denver en op drogere plaatsen groeien yucca’s, cactussen en Rhus glabra. Op een andere plaats zie ik Acer glabrum en Pinus ponderosa van waaruit een donkerblauwe vogel mij in de gaten houdt. Op vochtige plaatsen groeit Betula occidentalis en Corylus cornuta en het valt me op dat deze laatste heel wat kleiner uitgroeit dan onze inheemse hazelaar. In mijn enthousiasme ben ik even de tijd vergeten en ik vermoed dat het moeilijk zou zijn om op het afgesproken tijdstip terug in Boulder te zijn. Daarom spoed ik me een beetje maar de weg loopt bergaf en is bezaaid met rotsblokken waar je gemakkelijk over kan struikelen. Als ik terug op de hoofdweg ben kom ik algauw Allan tegen die een beetje ongerust begon te worden en me komt zoeken.

Als afsluiter van deze eerst week eten en drinken we heerlijk Grieks en Michiko, Allan’s Japanse vriendin vindt het kennelijk boeiend om naar ons reisverslag te luisteren. Voor het verslag van het tweede deel van deze eikentocht,die via New-Mexico en Oklahoma helemaal tot in het Big Bend National Parc, aan de Mexicaanse grens in Texas gaat, verwijs ik naar onze website, waar dit verslag binnen enkele maanden te lezen zal zijn.

divider