Op plantenjacht door het wilde westen (Deel 2)

Op maandag 27 september 2004, na een paar dagen rust, vertrokken we dan voor het tweede deel van onze reis. Ons plan was om helemaal tot in de “Chisos Mountains”, aan de Mexicaanse grens in Texas te rijden. Allan Taylor uit Boulder Colorado en ik hadden samen het traject uitgestippeld en heel wat interessante stopplaatsen voorzien. Allan wilde me een aantal sites tonen die hij kende en ik wilde graag naar “The Edwards Plateau” en de Chisos, maar natuurlijk zou er tijd over zijn voor iets onverwachts.
We rijden via de I25 South tot in Colorado Springs waar we de snelweg verlaten om naar Canyon City te rijden. Allan heeft hier een tijdje geleden enkele opvallende eiken uit de Quercus x undulata-groep ontdekt. Q. x undulata is de verzamelnaam van een hybridecomplex waarbij Q. gambelii kruist met alle andere soorten uit zijn groeigebied, zoals Q. arizonica, Q. grisea, Q. turbinella, Q. muehlenbergii, Q. mohriana…en doordat er soms terugkruisingen zijn is het meestal vrij moeilijk om bepaalde bomen exact te determineren. De site heet Phantom Canyon en op de drogere stukken vinden we verschillende Q. x undulata waarvan er een is uitgegroeid tot een flinke boom met een mooi getand grijsachtig blad, die we dopen tot Q. x undulata ‘Phantom Canyon’. Verscholen achter een Celtis reticulata bemerken we een kleine boom met een kort felgroen hulstachtig blad die we de naam Q. x undulata ‘Phantom Holly’ geven. Aan de andere kant van de uitgedroogde beek staat een kudde koeien met kalveren en terwijl ik op zoek ga naar wat eikels van Q. gambelii, die op wat vochtiger grond staan aan de noordzijde van de roodgekleurde rotswand, zoekt Allan wat verderop naar iets interessants. Algauw roept hij mij dat hij iets heeft ontdekt en hij toont mij een kleine eik met een grijsgroen gaafrandig blad, die er best aardig uitziet. Dit eikje noemen we Q. x undulata ‘Rim Rock’ en Allan is van plan om deze winter naar hier terug te keren om wat enthout te knippen. Het is daarom erg belangrijk dat we deze ontdekkingen goed lokaliseren en direct een naam geven, om alle verwarringen in de toekomst te vermijden. Er is hier vast nog veel meer interessants te vinden in deze desolate canyon maar toch besluiten we om verder te trekken want we willen tegen de avond in Raton, New Mexico zijn. We rijden terug naar de snelweg en stoppen wat verderop bij Colorado City want Allan wil me Q. x undulata ‘Rusty’ tonen. Deze meerstammige boom heeft een prachtige stam bestaande uit kleine vierkante plaatjes en in de herfst verkleurt het blad vrij goed. Vlakbij zien we nog een groepje bomen en bij nadere studie concluderen we dat het om Q. x mazei moet gaan, een hybride van Q. gambelii en Q. macrocarpa. Het vrij grote blad wijst duidelijk in de richting van Q. macrocarpa maar de napjes vertonen geen baarden aan de bovenrand en dit wijst dan meer in de richting van Q. gambelii. We rapen nog wat eikels, schrijven alle nodige gegevens op en rijden terug naar de snelweg. Bij Apache Creek houden we even halt voor een Q. gambelii met eetbare eikels die Allan hier toevallig gevonden heeft omdat de takken van de boom naar beneden waren gehaald door een beer die de smaak van de zoete eikels wellicht ook apprecieerde. In de omgeving staan her en der kleine groepjes Q. gambelii, die men “clumps” noemt omdat het eigenlijk om één boom gaat die zich door worteluitlopers heeft uitgebreid. Dicht bij de weg staat een meidoorn met zwarte bessen en ik ben er vrij zeker van dat het om Crataegus erythropoda gaat omdat ik voor de determinatie van C. rivularis, tijdens het eerste deel van deze reis, de sleutel grondig had doorgenomen. Plots komt de eigenaar van de Apache Creek Ranch aangereden en vraagt ons wat we hier zoeken. Hij vindt al die eiken eigenlijk wel een pest en beweert dat ze hierheen zijn gebracht aan de schoenzolen van de immigranten, wat voor een blanke Amerikaan eigenlijk een lachwekkende bewering is, vooral als je spreekt over een inheemse soort als Q. gambelii. Zijn boerderij is meer dan 50.000 acres groot waarvan het grootste deel wordt gehuurd. Dit lijkt immens maar ik vermoed dat een koe hier wel honderd keer zoveel oppervlakte nodig heeft om voldoende voedsel te vinden. Tegen de avond rijden we over de staatsgrens en zijn we in New Mexico “The Land of Enchantment” en we overnachten in een motel in Raton.
Overdag wordt er meestal gepicknickt maar ‘s avonds eet Allan graag iets lekkers en van fastfood moet hij helemaal niets hebben. Zo genieten we ook tijdens het tweede deel van deze reis bijna elke avond van heerlijke Mexicaanse, Chinese, Vietnamese, Indische en andere exotische gerechten.

De volgende morgen is het mistig en valt er wat motregen maar toch moeten we verder want er staat weer heel wat op het programma. Nabij Yankee, in het noordoosten van New Mexico heeft Allan vorig jaar een “clump” van Q. gambelii opgemerkt met prachtige rode herfstkleur, maar nu zijn we blijkbaar nog wat te vroeg(Q. gambelii ‘Yankee Red Head’). In de richting van Folsom rijden we door een plateau met enorme grasvelden, onderbroken door stroken met Q. gambelii en Robinia neomexicana. Deze laatste is meestal struikvormig en heeft roze tot purperblauwe bloemen. Hier en daar is er toch al wat vroege herfstkleur te bespeuren en op een platte rots leggen we wat bladeren bijeen voor een foto. In 1926 vond men hier bij Folsom, handgemaakte speerpunten bij de beenderen van een Bison antiquus wat duidelijk aantoonde dat de indianen hier tienduizend jaar geleden al leefden (Folsom Culture) en niet slechts tweeduizend jaar zoals de meeste historici vroeger beweerden. Juist voorbij Folsom stoppen we voor Q. x undulata ‘Folsom Gray’ een eikje met een smal grijsachtig gaafrandig blad en wat verderop bekijken we ook nog twee zeer lage struikjes die Allan de namen Q. x undulata ‘Baby Doll’ en Q. x undulata ‘Folsom Blue Dwarf’ gaf. Op sommige plaatsen zien we hier ook de “Maximilian Sunflower”, deze zonnebloem heeft in plaats van een grote bloem, verschillende kleinere bloemen. Alle rivieren die we tegenkomen staan kurkdroog maar de bomen hebben zich blijkbaar aangepast want ze staan er bijna allemaal nog vrij fleurig bij. Dit is de koudste streek van New Mexico en ook hier ben ik verwonderd om cactussen te zien groeien. Tussen Folsom en Branson staan enkele Mexicanen pijnboompitten te plukken en wat verder stoppen we voor Q. x undulata ‘Red October’ maar we zijn nog maar in september dus verwondert het ons niet dat er nog geen herfstkleur is. Tegen de middag komen we aan bij Kenton waar we eerst een bezoekje brengen aan een authentieke “we hebben hier van alles” winkel. De stokoude eigenaar is apetrots op zijn “boetiekske” en we maken een gezellig praatje op de stoep van zijn winkel. Dit dorpje telt nog slechts 25 inwoners, 3 kerken en aan de tanden van de lachende “shopkeeper” te zien duidelijk geen tandarts. In een natuurlijke rotstuin even buiten Kenton willen we picknicken en mijn mond valt open bij het aanschouwen van deze unieke plek. Zonder Allan zou ik deze plaats nooit hebben gevonden, en ik haal alle mogelijke superlatieven uit de kas om mijn bewondering te verwoorden, maar als je er niet geweest bent kun je dit nog niet half begrijpen. Het is hier muisstil, vredig, verbluffend, indrukwekkend, pakkend mooi…om dan nog niet te spreken van de eik die Allan hier heeft ontdekt. Q. x undulata ‘Kenton Blue’ is een eikje met een vrij groot blauwgroen gaafrandig blad, maar we zijn er nog altijd niet achtergekomen welke de ouders van deze prachtige eik zouden kunnen zijn. Sommigen vermoeden dat de genen van grijsbladige Q. mohriana hier voor iets tussen zitten. Er is hier een Bed & Breakfast in de buurt maar we rijden noordwaarts langs “The Black Mesa” tot juist over de grens met Colorado waar we in Cottonwood Canyon nog een paar bomen willen bekijken. Deze plaats is in het tijdschrift van onze eikenvereniging reeds beschreven omdat het de vindplaats is van Q. x mazei (Q. gambelii en Q. macrocarpa). Na een lange rit door het onmetelijke “Comanche National Grasland” dalen we plots af en is het eerste wat ons opvalt, twee prachtige eiken die als gezworen kameraden broederlijk naast elkaar groeien en samen een prachtige kruin vormen. Net zoals Q. turbinella x Q. gambelii in Utah (zie eerste deel van dit artikel) is ook hier een van de ouders, door een vroegere klimaatswijziging, uit deze streek verdwenen, maar de hybride is gebleven. Q. macrocarpa is hier niet meer te vinden maar heeft duidelijk zijn morfologische kenmerken achtergelaten in deze hybride. Dit zijn de grootste eiken die men in Colorado vindt en een ervan heeft een vrij groot, prachtig diep ingesneden blad net als Q. frainetto uit Z.O. Europa. Een prachtige Q. x undulata met gekrulde bladrand, die Allan hier eerder ontdekte kreeg de cultivarnaam ‘Curley Locks’ en vlakbij pluk ik wat zaad van Sapinda drummondii. Een driestammige Q. gambelii valt op door zijn klein, maar diep ingesneden, donkergroen blad (Q. gambelii ‘Three Sisters’).
Bij het knippen van wat herbariummateriaal snijdt Allan zich in de vinger en daarom rijden we eerst naar een boerderij waar de Prichett’s zijn vinger netjes verzorgen. Die avond slapen we in het “Starlite Motel in Springfield, Colorado. De volgende morgen rijden we via “the Oklahoma Panhandle” naar Amarillo in Texas. Onderweg stoppen we nog even in Palo Duro Canyon maar ik kan niet echt genieten van het prachtige uitzicht want ik heb die voormiddag om een onverklaarbare reden een barstende koppijn, die pas tegen de middag geleidelijk afneemt. Ik vermoed dat de airco daar voor iets tussen moet zitten. Vanaf Amarillo rijden we in oostelijke richting en her en der zien we groepjes Sapinda drummondii in de weiden en hoe verder we in oostelijke richting rijden hoe meer Q. havardii we zien. Q. havardii is een kleine kruipende eik die soms immense oppervlakten van verschillende vierkante kilometers beslaat. De grond is hier erg zanderig en zo kan deze eik zich gemakkelijk via worteluitlopers uitbreiden. De eikels zijn voor zo’n kleine stuik vrij groot maar zijn hier nu niet meer te bespeuren. Net voorbij Shamrock (Texas) bemerken we in een afgespannen weiland een kleine boom die we graag van wat dichter willen bekijken. Na wat klauteren komen we bij een eik die vermoedelijk een natuurlijke kruising is tussen Q. havardii en Q. stellata. We zijn hier aan de westelijke grens van het groeigebied van deze laatste en dit is de plaats waar we veel kans hebben om een hybride te vinden. Natuurlijke hybriden komen vaak voor als één soort overvloedig is (hier Q. havardii) en de andere sporadisch (hier Q. stellata). De boerin die met haar jeep op zoek is naar een verloren gelopen kalf stopt even om te vragen wat ik hier zoek en ze is niet een beetje verwonderd dat iemand helemaal uit Europa naar Amerika komt om in haar weide naar een eikenboom te kijken, die ze waarschijnlijk nooit eerder had opgemerkt. Die avond overnachten we in Clinton, Oklahoma en ik heb nog heel wat werk om al mijn waarnemingen van deze zeer boeiende dag netjes in mijn dagboek te noteren.

Op donderdag 30 september bezoeken we Sunshine Nurseries, de kwekerij van Steve en Sherry Bieberich. Het is altijd leuk en vooral leerrijk om de kwekerij van een collega te bezoeken en Steve is ook een echte plantenverzamelaar met een grote passie voor olmen. Ulmus gaussenii bijvoorbeeld, een Chinese soort, heeft erg taaie en ruwe bladeren en Ulmus parviflora var. corticosa, de Koreaanse olm heeft een prachtige afschilferende bast. In een streek met jaarlijks meer dan honderd dagen met een temperatuur van minstens 30°C groeien de bomen als kolen, op voorwaarde dat je genoeg water geeft. Alle bomen in de kwekerij groeien dan ook in Root Control Bags en zijn voorzien van druppelbevloeiing. De bomen staan ruim geplant en de voet wordt onkruidvrij gehouden met Round-up. Tussen de rijen wordt de grond regelmatig losgemaakt met de cultivator om uitdroging te voorkomen. Steve toont ons Platanus occidentalis var. glabrata, een plataan die weinig prikkelend stof afgeeft en ik vraag me af, of deze variëteit het ook zo lastig zou hebben in ons klimaat als de gewone westerse plataan. In dezelfde rij staan enkele hybriden van Q. macrocarpa en Q. muehlenbergii die, niettegenstaande hun jonge leeftijd, reeds volhangen met prachtige grote eikels. Steve is gul vandaag en geeft ons ook nog wat zaad mee van Tetradium, Q. bicolor, Q. muehlenbergii en Acer grandidentatum. Het huis van de kweker staat midden in een prachtig arboretum en je vindt er een aantal bekende soorten, maar ook heel wat soorten die ik nog nooit eerder heb gezien zoals Sophora affinis en Bumelia lanuginosa en er staan ook enkele doornloze selecties van Maclura pomifera, de osagedoorn. In een schaduwhal staan 1-jarige zaailingen van Q. buckleyi en ik sta verstomd dat ze in één groeiseizoen bijna een meter hoog zijn. Kort voor de middag vertrekken we samen met Steve, want hij wil ons nog een en ander tonen in de omgeving. Bij de ingang van de kwekerij vallen onze ogen onmiddellijk op een compacte Q. fusiformis die hier toevallig tussen een partij zaailingen werd aangetroffen. De voornaamste reden waarom ik naar deze streek wilde komen is omdat we hier de meest noordelijke vindplaats hebben van Q. fusiformis, die door sommige botanici wordt beschouwd als een variëteit van Q. virginiana. Q. fusiformis onderscheidt zich door zijn kleinere afmetingen, zijn spitse eikels en door zijn betere winterhardheid. Ik wil deze groenblijvende soort thuis uittesten en hoop hier wat eikels te vinden. Nabij het stadje Arapaho stoppen we even bij een verlaten olieveld want volgens onze gids staan hier enkele boeiende eikenhybriden. Waarschijnlijk is één van de ouders Q. muehlenbergii maar wat de andere ouder is blijft voorlopig nog een raadsel. Ik neem wat herbariummateriaal en noem deze eik Q. “Arapaho”. Na een klein uurtje rijden, komen we aan bij de Quartz Mountains waar we helemaal boven zoals verwacht Q. fusiformis aantreffen. Bij het afdalen bemerken we aan beide zijden van de weg Cercis texensis, zwaar beladen met donkerbruine peulen. We zetten onze tocht verder in oostelijke richting tot aan Mount Scott die een deel uitmaakt van de Wachita Mountains. We rijden tot helemaal boven van waaruit we een prachtig zicht hebben over het zuiden van Oklahoma. Onderweg stoppen we verschillende keren voor Q. stellata, Q. marilandica var. ashii, Q. muehlenbergii en Q. shumardii waarvan het blad bijna identiek is aan dat van Q. acerifolia, die volgens de boeken, enkel op twee locaties voorkomt in Arkansas, zo’n 400 km hier vandaan. ‘s Avonds trakteren we Steve en Sherry en er wordt nog heel wat gepraat over de bomen en over de kwekersstiel. We overnachten in Steve’s huis en op mijn kamer ligt een hele stapel tijdschriften van “American Nurseryman” en tot diep in de nacht zit ik nog te bladeren in dit boeiende vakblad.

De volgende morgen verlaten we Clinton, Oklahoma en rijden via Oklahoma City tot in Dallas waar we het “Texas Agricultural Experiment Station” willen bezoeken. We hebben geen afspraak maar krijgen toch de toelating om de collectie van wijlen Benny Simpson te bezoeken. Er hangen geen naamplaatjes aan de bomen maar toch herkennen we Q. gravesii, Q. buckleyi, Q. fusiformis, Q. shumardii, Q. laceyi en nog een tiental andere waar we wat herbariummateriaal van nemen om later te determineren. Op het eikencongres dat hier in de herfst van 2006 doorgaat zullen alle bomen dan wel het juiste naamplaatje krijgen hoop ik. In de late namiddag rijden we dan dwars door Dallas in zuidelijke richting tot in Hilsboro waar we overnachten.

Op zaterdag 2 oktober zijn we rond kwart na zeven al op de baan want we willen die dag tot aan het Edwards Plateau rijden en ook nog wat tijd hebben om wat rond te kijken. Al vlug begint het stevig te regenen en dat blijft zo voor de rest van de voormiddag. Gelukkig zitten we in de wagen en hebben we er niet zoveel last van, maar we vorderen niet erg snel. Kort na de middag rijden we via Highway 476 in de richting van Tarpley. Bij enkele stevige eiken die vlak bij de weg staan houden we halt en we zijn er vrij zeker van dat het om Q. stellata gaat. Maar hier heb ik me toch even flink bij de neus laten nemen want het is pas enkele maanden later, toen de zaailingen thuis opkwamen, dat ik moest vaststellen dat het duidelijk om een eik uit de sectie Erythrobalanus ( zoals Q. palustris, Q. buckleyi) en dus onmogelijk om Q. stellata kon gaan want die behoort tot de sectie Quercus ( zoals Q. robur, Q. alba). Ik had moeten zien dat de eikels op tweejarig hout zaten en dat de bladeren kleine borstelige puntjes hadden, die duidelijk te zien zijn op het herbariummateriaal. Vermoedelijk ging het hier om een natuurlijke kruising tussen Q. marilandica var. ashei en Q. buckleyi. De nakomelingen zullen ons waarschijnlijk wel wat meer duidelijkheid verschaffen betreffende de ware identiteit van deze opvallende boom. Een goede manier om de ouders van een natuurlijke hybride te bepalen is door deze te zaaien (The progeny test) . Sommige planten zullen dan op een van de twee ouders trekken terwijl anderen intermediair zullen zijn. Slechts enkele of soms geen enkele plant zal op de hybride trekken. Een bijkomend probleem is dat sommige hybriden weinig kiemkrachtig zaad geven en er kan ook terugkruising plaatsvinden. 

Wij rijden verder in de richting van Utopia en in ons enthousiasme vergeten we om naar onze brandstofmeter te kijken tot we plots merken dat deze gevaarlijk dicht bij nul staat. We rijden zo zuinig mogelijk en hopen dat er in Utopia een benzinepomp is en ja, we hebben geluk. Met frisse moed trekken we weer verder en op verschillende plaatsen zien we Q. buckleyi en Q. marilandica var. ashei. Als ik plots een meidoorn zie vraag ik of Allan even wil stoppen om de struik wat van dichter bij te bekijken. Er zijn geen vruchten te bespeuren en dit maakt het bijna onmogelijk om de plant te determineren. Dichtbij staan enkele struikvormige Q. marilandica var. ashei en vlak naast een hek met als opschrift “Bear Creek Ranch” vinden we een prachtige hybride met zeer opvallende bladeren. We kunnen hier duidelijk de bladeren van beide ouders (Q. buckleyi en Q. marilandica var. ashei) herkennen. Op weg naar Junction (Texas) zien we hier en daar Q. laceyi en Q. buckleyi maar voor de prachtige rode herfstkleur waarvoor deze laatste bekend is zijn we nog wat te vroeg. We overnachten in een sober motel in Junction dat wordt gerund door een Vietnam veteraan die de lobby heeft volgehangen met oorlogssouvenirs.

Op zondag 3 oktober verlaten we Junction en rijden we via Sonora en Ozona tot aan de Pecos River en als we even stoppen om de benen te strekken bemerken we enkele Q. vaseyana die volhangen met kleine eikeltjes. De bladeren zijn vrij klein, smal en met 3 à 5 getande lobben. We zijn nu in de “Trans Pecos Region” en het landschap en de vegetatie worden meer en meer woestijnachtig. In de verte zien we prachtige bergen maar dichterbij is alles vlak en er groeien cactussen en yucca’s die soms meer dan 2 meter hoog zijn. Bij Fort Stockton verlaten we de snelweg en nemen we Highway 385 in zuidelijke richting. Van Patty Manning, met wie we de volgende dag een afspraak hebben, kregen we aanwijzingen van een populatie van Q. mohriana maar op de aangeduide plaats zijn geen eiken te bespeuren. Vele kilometers verder, tussen Marathon en Alpine, in de uitlopers van de Glass Mountains, vinden we toch een groep struikvormige eiken die misschien wel Q. mohriana zouden kunnen zijn. Tegen de avond komen we aan in Alpine, een rustig universiteitsstadje in Brewster County.
De volgende morgen hebben we dus een afspraak met Patty Mannings die verantwoordelijk is voor de plantencollectie van de Sul Ross universiteit. In de serres worden honderden cactussoorten gekweekt en op de campus staan heel wat prachtige grote bomen. ‘s Middags gaan we samen met Patty lunchen en we krijgen nog wat tips waar we in de streek interessante bomen kunnen bekijken. Voor we vertrekken krijgen we nog wat eikels van Q. havardii en ook wat zaad van Crataegus tracyi, een meidoorn die ik heel graag van wat dichter had willen bekijken. Op het internet vond ik, enkele maanden voor deze reis, een prachtige foto van deze soort in herfstkleur met als achtergrond die immense, afgeronde, roodbruine rotsblokken die zo typisch zijn voor deze streek. Gans de periode voor deze reis was die foto de achtergrond op het scherm van mijn PC. In de namiddag rijden we in de richting van Kent, en op aanwijzingen van Patty vinden we vrij vlot onze meidoorn, die nog volhangt met oranjerode bessen. Wat verderop zien we ook nog Fraxinus cuspidata, de bloemes van de Trans-Pecos en ook Juglans microcarpa, die zoals de naam reeds aangeeft zeer kleine nootjes heeft en smalle blaadjes. In het centrum van Fort Davis staan voor de City Hall enkele Q. gravesii, die hier laat in de herfst prachtig rood verkleuren. Als we verder rijden in de richting van Kent zien we meer en meer Q. emoryi, waaronder enkele prachtexemplaren, maar geen enkele heeft de afmetingen van de gigantische bomen die we enkele jaren terug in Glenwood, NewMexico zagen. We willen rondom Mount Livermore gaan en zo via Fort Davis terug naar Alpine rijden maar een spectaculair onweer komt recht op ons af en we riskeren het niet om bij zo’n weer de bergen in te trekken. Dit jaar was voor deze streek een uitzonderlijk nat jaar met bijna driemaal zoveel regen als normaal en misschien is dit wel de reden dat er dit jaar een overvloed is aan eikels, bessen en zaad allerhande. We overnachten in een eenvoudig motelletje (“The cheapest in town“) dat vlakbij een spoorweg ligt en we worden die nacht meermaals gewekt door het gefluit van de ellenlange goederentreinen.

De volgende morgen staan we heel vroeg op en rijden bij zonsopgang vol verwachting naar het Big Bend National Park van het Chisos Gebergte dat vlak bij de Mexicaanse grens ligt. Op de lange weg van Alpine naar Study Butte worden we menigmaal verrast door adembenemende uitzichten van vlakten en bergen, omgeven door nevelsluiers, en we genieten in stilte van het fascinerende lichtspel van de opkomende zon. Dit nationale park is zo uitgestrekt dat je best vooraf uitkiest wat je allemaal wil zien, maar gelukkig kregen we aanwijzingen van enkele personen die hier reeds op bezoek kwamen. In de voormiddag willen we het Blue Creek Canyon pad volgen want volgens Michael Melendrez zullen we hier Q. vaseyana en Q. graciliformis aantreffen. Bij het begin van het pad hebben we een prachtig uitzicht op het Chisos gebergte in de lage morgenzon. We stappen stevig door en in het begin is het pad vrij duidelijk en liggen er hier en daar op elkaar gestapelde stenen om de weg aan te duiden, maar na een tijdje lopen we in de droge rivierbedding en vinden we geen aanwijzingen meer. Aanvankelijk worden we omringd door woestijnvegetatie maar naarmate we verder stroomopwaarts komen beginnen we andere vegetatie waar te nemen. We zien onder andere Fraxinus greggii, een struikvormige wintergroene es die meestal maar een meter of drie hoog wordt en Ungnadia speciosa heeft vruchten die ietwat lijken op die van sommige paardekastanjes vandaar de Engelse naam ‘Mexican Buckeye’. We zien ook echte accacia’s, Chilopsis, wintergroene Rhus en Diospyros texana waarvan de zwarte vruchten door de indianen werden gebruikt voor het kleuren van dierenhuiden. Weldra worden we omgeven door steile okerkleurige rotsformaties en vanaf hier verschijnen ook de eerste Q. vaseyana waarvan de takken neerhangen van de eikels. Ook de bedding van de droge rivier ligt dik bezaaid met eikels en het verwondert me dat we niet meer dieren en vogels zien die zich komen te goed doen aan dit overvloedig aanbod van voedsel. Ik ben altijd een beetje op mijn hoede voor slangen, schorpioenen en beren en zorg daarom altijd dat ik een stok bij de hand heb en wat lawaai maak bij het stappen maar Allan is blijkbaar meer op zijn gemak. Na een tijdje komen we aan een bron en worden de rotsen te steil om nog verder te gaan. Het is duidelijk dat we van het juiste pad zijn afgedwaald en dat we deze keer Q. graciliformis niet in het wild zullen aantreffen. Een andere keer misschien dan maar. In de namiddag rijden we naar de andere kant van Emory Peak (7825 ft) en volgen de weg naar het Pine Creek Trail. Gelukkig hebben we een 4x4 Toyota truck die dit off road parcours moeiteloos aankan. We worden goed heen en weer geschud en na een half uurtje hotsen en botsen komen we bij het begin van de voetweg aan. Ook hier is de omgeving adembenemend mooi en aanvankelijk open, kaal en woestijnachtig. Na een uurtje stappen zien we de eerste Q. emoryi en hier en daar een hybride met Q. gravesii nl. Q. x robusta. Het is erg warm en lastig stappen op de rotsen maar jongens wat is het hier mooi. Hoe hoger we komen hoe meer boomsoorten we aantreffen. We bemerken dennen, arbutussen, jeneverbessen, esdoorns, eiken en ook vaste planten in bloei. We wandelen door een waar paradijs en weten niet waar eerst gekeken. In de verte horen we een waterval maar in zo’n canyon is het moeilijk schatten hoe ver die nog is. We willen er wel naar toe maar het is al laat in de namiddag en we zijn al wat moe. Daarenboven hebben we ook wat weinig water meegebracht en daarom besluiten we om rechtsomkeer te maken. Dit was ontegensprekelijk een van de mooiste namiddagen uit mijn leven en ik ben van plan om hier ooit nog eens terug te komen. Doodmoe en met een grommende maag komen we tegen de avond terug aan de wagen en we rijden naar “The Basin” in het midden van het nationaal park voor een stevige maaltijd. Het is al tien uur en stikdonker als we het park verlaten en we moeten nog 170 km afleggen tot in Alpine. Even na middernacht komen we eindelijk aan bij ons motel en we zijn allebei doodmoe maar heel tevreden over deze prachtige dag.

Op woensdag 6 oktober verlaten we Alpine met als doel om tegen de middag Mc Kitrick Canyon in de Guadalupe Mountains te bereiken waar we tijdens een vorige reis door New Mexico en Texas reeds op bezoek waren. Eerst bezoeken we het oude schooltje in Frigoles Ranch want daar staan twee mooie Q. muehlenbergii en een hybride met Q. grisea die we Q. ‘Frigoles Ranch’ noemen. Deze prachtige canyon heb ik reeds uitvoerig beschreven in een vorig reisverslag maar het valt me toch op dat mijn kennis is geëvolueerd en dat ik de dingen nu toch wat anders bekijk. Ik zie beter de verschillen tussen de soorten, maar er blijven toch nog veel vragen, want in bepaalde streken zijn de morfologische kenmerken van de planten niet zo duidelijk zoals ze beschreven staan in de dendrologische boeken. Door hybridisatie wordt het determineren hier nog een stuk moeilijker maar het biedt ons ook een brede waaier aan variatie in habitus, bladvorm, bladkleur en bodemeisen. Allan en ik zijn van mening dat er in gans het zuidwesten van de V.S. een enorm potentieel aan eiken zit die de status van cultivar verdienen en zeker een plaatsje waard zijn in onze tuinen. Natuurlijk moeten deze soorten dan vegetatief vermeerderd worden om hun kwaliteiten in stand te houden. 
In de late namiddag rijden we dan tot in Las Cruces in New Mexico waar we overnachten. De volgende dag brengen we in de voormiddag een bezoek aan Dripping Springs aan de westzijde van de Organ Mountains. Ook deze plaats bezochten we reeds in 2001 maar we willen die Q. x organensis nog eens opnieuw gaan bekijken. Deze eik wordt door sommigen als een hybride tussen Q. arizonica en Q. grisea gezien terwijl anderen ervan overtuigd zijn dat het wel degelijk om een species gaat die enkel op deze plaats voorkomt. In de namiddag rijden we naar de achterkant van het gebergte en parkeren onze wagen bij ‘The aquirre Springs Camp Ground’. Onderweg stoppen we even voor een populatie van Q. turbinella, die ook, zij het sporadisch, in het zuiden van Colorado voorkomt. Dit zou wel eens een van de meest winterharde groenblijvende eiken kunnen zijn en daarom zoeken we naar wat eikels. Het pad is smal en steil maar we stoppen regelmatig om te kijken naar al het mooie om ons heen. Ook hier verandert de vegetatie naarmate we hoger komen. Zo zien we in het begin vooral Q. turbinella en Q. grisea terwijl er wat verderop meer en meer Q. arizonica en Pinus ponderosa groeit. Nog wat hoger staan majestueuze jeneverbessen (Juniperus deppeana) met een bast die wat doet denken aan een krokodillenhuid vandaar de Engelse naam ‘Alligator Juniper’. Op een vlakker stuk zien we de eerste Fraxinus velutina evenals Q. gambelii verschijnen en ook enkele hybriden van deze soort met Q. arizonica. We zijn nog ver van de top, maar als we naar ons uurwerk kijken dan beseffen we dat we geen tijd meer hebben om nog veel verder te gaan want we hebben die avond een afspraak met Allan’s broer in Albuquerque. Ook dit is een plaats waar ik zeker nog eens terugkom, maar dan met wat meer tijd, want volgens Michael Melendrez zijn hier op grotere hoogte, nog veel meer eiken te vinden. Tijdens de 360 km lange weg van Las Cruces naar Albuquerque zet Allan klassieke muziek op en het is alsof we zweven over de snelweg. De helderblauwe lucht is bezaaid met duizenden kleine witte wolkjes van precies dezelfde grootte en in stilte genieten we van de muziek en van de prachtige hemel. We rijden beurtelings omdat we de vermoeidheid toch stilaan wat beginnen te voelen. We zijn tenslotte al bijna drie weken op reis en dat kruipt je toch wat in de kleren. Walter en Tina zitten ons op te wachten in een Mexicaans restaurant en Tina, die uit Schotland komt vindt het fijn om nog eens een Europese broeder tegen te komen. Walter is een ware meester in het beslaan van paarden en geeft daarover voordrachten en cursussen in alle hoeken van de wereld. Hij heeft in zijn huis een prachtige collectie van paardenbeslag en tijdens zijn reizen verzamelt hij ook wandelstokken die hij in de natuur vindt en dan zelf bijwerkt. De volgende morgen nemen we afscheid van Walter en Tina en bedanken hen voor hun gastvrijheid. Na een korte rit komen we aan in Los Lunas waar we een kort bezoek willen brengen aan Michael Melendrez. Naast zijn kwekerij ‘Trees That Please’ houdt Michael zich nu ook meer en meer bezig met grondverbeteringsmiddelen en mycorrhizae dit zijn schimmels die in symbiose leven met de wortels van planten en gewassen en die een positieve invloed hebben op de gezondheid van de planten. In de voortuin staat een Q. gambelii uit de Gila Wilderness die opvalt door zijn krachtige groei en zijn grotere eikels. Michael is een echte kenner van de eiken uit het zuidwesten van de V.S. en daarom doorlopen we samen eens ons herbariummateriaal dat we tijdens deze reis verzameld hebben. We hebben die dag nog bijna 800 km af te leggen en daarom houden we dit bezoekje wat kort. Op de lange terugweg naar Allan’s huis in Boulder, Colorado houden we maar enkele keren een korte pauze. Zo verlaten we even de snelweg om een kijkje te nemen naar een Q. x undulata nabij Cimarron in het noordoosten van New Mexico. Het gaat hier om een eik die er wat uitziet als Q. grisea maar die wel bladverliezend is (Q. x undulata ‘Cimarron’). Doordat we wat gehaast zijn let ik even niet op de snelheidsmeter en plots horen we de sirene loeien van een politiewagen die ons voorbij steekt en ons aanmaant om te stoppen. De politieman bekijkt mijn paspoort met argusogen en vraagt me of België wel een land is. Ik krijg een fikse boete en wordt vriendelijk verzocht om deze onmiddellijk te betalen op het gemeentehuis. Onze laatste stopplaats is in een ‘Rest Area’ nabij Larkspur waar een Q. gambelii groeit met een zeer opvallend blad. We nemen wat enthout mee en noemen deze veelbelovende eik Q. gambelii ‘Forbidden Path’. Het is al donker en we zijn doodmoe als we in Boulder aankomen maar we zijn erg tevreden dat we zoveel mooie dingen hebben gezien en dat we veilig terug thuis zijn gekomen van deze zevenduizend kilometer lange tocht. Boulder ziet er heel anders uit dan enkele weken terug want alle bomen staan nu in herfstkleur en de kleuren zijn hier ook veel intenser dan bij ons in België.
Op zaterdag 9 oktober, de laatste volle dag van mijn verblijf bij Allan in Colorado rijden we naar het Rocky Mountains National Monument dat we bereiken via Ester Park. Vanaf daar nemen we de Trail Ridge Road en dit is de hoogst gelegen geplaveide weg in de VS. We bezoeken het Alpine Visitors Center op meer dan 3500 meter hoogte en ik voel me toch een beetje duizelig en kort van adem. We lopen even door de verse herfstsneeuw en bewonderen het adembenemende uitzicht op de Rockies. Vol trots vertelt Allan mij dat Colorado maar liefst drieenvijftig pieken heeft van meer dan 4500 meter. Bij het afdalen en beneden de sneeuwgrens zien we op een zonnige weide een groepje elanden met een waakzame stier als leider.
Stilaan loopt deze studiereis op zijn einde en ‘s avonds hebben we samen met wat vrienden van Allan een afscheidsdiner in een Nepalees restaurant. Ik wil via deze weg mijn vriend Allan Taylor nog eens extra bedanken voor alles wat hij heeft gedaan om deze drie weken durende reis zo vlekkeloos te laten verlopen. ‘Thank you, Buddy’. Ik heb tijdens deze laatste drie weken zoveel gezien, ervaren en bijgeleerd dat dit moeilijk in woorden is te bevatten. Toch heb ik getracht om via dit verslag, jullie wat te laten meegenieten van mijn grote reis door het wilde westen. Voor foto’s en de Engelstalige versie van dit verslag verwijs ik naar onze website www.pavia.be

divider